Friese voornaamwoorden

Je ging weg.
Ik wil naar huis.
Ze lezen samen een boek.
Hij is trots.
We vinden het een goed plan.
Ze is een lief meisje.
Je moet luisteren.
Je mag hier niet komen.
Hij wil het niet.
We houden niet van vlees.
Ik wilde slapen.
Ze geeft om je.
Ze vinden je leuk.
Je kunt me niet tegenhouden.


Je krijgt eten van ons.
Leg het me uit.
Je ouders zijn goede mensen.
Voel je je goed?
Kwam het van hem?
We luisteren naar jullie.
Je been doet pijn.
Ik ken hem niet.
Je moet het geloven.
Je bent van mij (flirterig).


Ze spreken hun taal.
Zijn moeder is lief.
Is dat haar naam?
Kan ze ons begrijpen?
Mijn vriend heeft honger.
Zij kan ons beter helpen.
Ze hebben hun keuze gemaakt.
Zijn gezicht kijkt boos.
Mijn kamer is schoon.
Ik kan haar helpen.

Tegenwoordige tijd werkwoorden

Je krijgt niets van ons.
Je krijgt het niet voor elkaar.
Ze krijgen het voor elkaar.
Ik krijg een raar gevoel.
Heeft ze een idee?
We krijgen een baby.
Je krijgt een cadeau.
Morgen krijg je meer.
Ze krijgt geen liefde.
Ik krijg een beetje honger.
Heb je wel eens ruzie?
Ze krijgen niet genoeg.
We krijgen informatie van jou.
Je krijgt één kans.



We geven je een nieuwe auto.
Jij (pl.) geeft me een goed gevoel.
Ze geven veel om je.
Het maakt niet uit.
Ik geef je een kans.
Je geeft me je nummer.
Je geeft niet zoveel om me.
Je geeft ons hoop.
Het geeft me vertrouwen.
We geven om je gezondheid.
Ze geven niet om geld.
Je geeft niet op.
Geef ik je hoop?



Het is goed nieuws.
Zijn we er bijna?
Ik ben ziek.
Jij bent anders.
Ze zijn onderweg.
Je bent slim.
Ben je snel genoeg?
Je bent sneller dan ik.
Ben je gelukkig?
Het is hier heet.
Ben ik goed genoeg?
Staan jullie allebei buiten in de regen?
Zijn ze bang?
We zijn zo blij met je.



Hij gaat naar huis.
Ik ga mezelf voorstellen.
Ga je vanavond?
We gaan volgende week.
Het gaat verder.
Ga jij ook?
Ze gaan me vertellen waarom.
Je gaat het zeggen.
] Ze gaan door het bos.
Je gaat niet met ons mee.
Gaan wij het ook doen?
Ik ga het niet zeggen.
Het gaat niet zo goed.
Ga je me helpen?
Ze gaat niet meer.
Jij gaat met mij mee.



Ik doe helemaal niets.
Ze is aardig voor me.
Het doet me aan jou denken.
Doe je het voor de eerste keer?
Je doet al genoeg voor ons.
We gaan je geen pijn doen.
Doet hij het voor ons?
Je doet me pijn.
Ze doen er niets aan.
Je gedraagt je een beetje vreemd.
Het doet niet wat ik wil.
Ze doen het verkeerd.
Doet ze alles goed?
Ik doe niet mee.
Hij doet het beter.
Naar mijn mening doen we het niet goed.
Doe jij (pl.) wel eens iets verkeerd?
Wat doe je eraan?



Ze heeft het gedaan.
Je hebt genoeg eten.
Ik heb een nieuwe.
Ze sloot de deur.
Heeft hij het bij zich?
Je hebt het gezien.
Heb je het voor mij gedaan?
We hebben veel geluk.
Ze hebben het allebei gezien.
We hebben geen eten.
Hij deed het.
Je hebt mijn boek.
Ze heeft geen geluk.
Ik heb nieuws.
Je hebt kinderen.
Ze hebben niet genoeg.



We zien dat het niet goed gaat.
Je ziet me niet.
Jullie zien een grote vogel.
Ze zien het heel goed.
Ik zie mezelf in de spiegel.
Ze ziet niet wat ze doet.
Je ziet het verschil niet.



We denken aan je.
Ze denkt dat ze heel wat is.
Jij denkt hetzelfde.
Ik denk dat ik het kan.
Je denkt dat je iets vergeten bent.
Je denkt dat ik het niet kan.



Je gebruikt een lepel.
Je gebruikt haar auto.
Ze gebruiken mijn notitieblok.
Ze gebruikt haar hersenen niet.
Ik gebruik jouw telefoon.
Jij (pl.) gebruikt mij.



We houden niet van kunst.
Ik houd je stevig vast.
Ze houden allemaal van je.
Je houdt het stuur vast.
Je houdt niet van me.
Houd je (pl.) van dansen?
Ze houdt van haar moeder.

Vraag Woorden

Wanneer kom je weer thuis?
Wie ben jij?
Wat is belangrijk voor jou?
Waar zullen we heengaan?
Hoe gaan we dat doen?
Welke dag is het vandaag?
Waarom is het niet mogelijk?
Waar zijn we?
Wat ga je studeren?
Hokker nimstû?
Sinds wanneer geef je om mij?
Waarom ben je boos?
Hoeveel moeten we betalen?
Wie denk je dat je bent?
Waar moeten we heen?
Waarom ben je zo vroeg?
Wat is je nummer?
Sinds wanneer kun je dat doen?
Welke week ben je vrij?
Hoe is dat mogelijk?
Wie komt hier vandaan?

Bijvoeglijke naamwoorden

Een heerlijke nacht
De groene weide
Het langzame verkeer
De rode aardappelen
Het slechte weer
Mijn mooie vriendin
Het sterke paard
De krachtige wind
De belangrijke afspraak
De hoge toren
De oude schuur
De koude koelkast
Een grote kerk
Het nieuwe huis
De Friese man
De hele week
De luide ruimte
De korte nagel
Het kleine scherm
De volle emmer

Plaats en richting woorden

Ik ben hier al geweest.
De zon is overal.
Ik wil graag ergens naartoe.
Daar is je vriend.
Ik kan nergens heen.
Nergens is het beter.
Ik voel me overal thuis.
Zullen we ergens heen gaan?
Ik wil er graag heen.
We kunnen hier niet blijven.


Naast me is een weg.
Hier moet je linksaf.
Hij zit achter je.
Hoe ver weg ben je?
Kijk naar rechts.
We zijn erg ver weg.
We kunnen hier beter linksaf slaan.
Mag ik naast je zitten?
Het is achter de deur.
We kunnen niet rechtsaf slaan.


In de lucht.
Zullen we naar binnen gaan?
Zijn schoenen lagen onder zijn bed.
Het leven was honderd jaar geleden anders.
Ze wil buiten blijven.
We moeten terug.
In de toren.
Wil je terug?
Hij zit onder de trap.
Het is warm binnen.
Soms wou ik dat we terug in de tijd konden gaan.
Het is erg koud buiten.

Verleden tijd werkwoorden

Het stopte niet.
Ik hield haar hand vast.
Ze hielden van dure kleren.
Je hield van me.
We hielden de draad stevig vast.
Ze hield mijn arm vast.



Je gaf niet zoveel om ons.
We gaven veel om je.
Ik gaf haar de schuld.
Ze gaven me een hand.
Heb je ons de schuld gegeven?
Je gaf het antwoord.
Hij gaf ons een oplossing.



We hebben er gewoon over nagedacht.
Ze dachten na over de toekomst.
Je dacht aan jezelf.
Ik heb er gisteren over nagedacht.
Je dacht aan een betere tijd.
Ze dacht aan een droom.
Je dacht dat het voorbij was.



Ze wilde het nooit meer doen.
Je wilde geen antwoord geven.
Je wilde me slaan.
Ze wilden lezen.
We wilden het haar vragen.
Ik wilde het niet geloven.
Je (pl.) wilde wegsluipen.



We konden het weer voorspellen.
Je had me kunnen waarschuwen.
Ze konden het niet geloven.
Ik kon het haar niet vertellen.
Je (pl.) kon het niet voorkomen.
Ze kon het niet.



Had je dat van hem verwacht?
Je had geen zorgen.
Ze hebben het vorige week al gedaan.
Ik had er vandaag geen zin in.
Zou hij het me eerlijk verteld hebben?
Je hebt niet veel geluk gehad.
We hadden veel plezier vandaag.



Ze was erg boos vandaag.
Ze waren blij voor hem.
Je was niet thuis toen we langskwamen.
Ik was gisteren een beetje ziek.
Je was bang in het donker.
We waren blij toen het gebeurde.
Je was bij je opa, toch?



We gingen voor jou.
Je (pl.) ging naar Friesland.
Ik ging op vakantie.
Ze gingen naar school.
Het ging niet goed.
Ben je gisteren vertrokken?
Je ging naar het bos.



Je hebt het deze keer niet goed gedaan.
Het werkte niet.
Ik deed niets.
Zij deden het beter dan wij.
We deden het gratis.
Je hebt het goed gedaan.
Hij deed het voor ons.



Hebben we je bij de brug gezien?
Ze zag haar toekomst.
Gelukkig zagen ze me niet.
Ik zag haar twee jaar geleden.
Je keek me aan.
Je zag het aankomen.
Je zag er niet zo goed uit.

Hoe werken Friese werkwoorden?

Kun je dat voor me herhalen?
Je (pl.) ademt door je neus.
Ze borstelt haar haar.
We leven ons leven.
Ze zorgt voor hem
Je kauwt op het eten.
Ze verzamelen paddenstoelen in het bos.
Ik rook een sigaret van mijn oma.
We hebben het voedsel al verteerd.
Hij roept zijn moeder om hulp.
Ze geeft haar hond te eten.
Ze wast haar kleren in de wasmachine.

Ze vertrouwt me.
We missen haar.
Ik stuurde haar een bericht.
Gisteren hebben we een boot gehuurd.
We meenden het.
Hij hoort een vreemd geluid.
Hij vertelde een oud verhaal.
Ze riep net mijn naam.
Ze herkende hem.
We hebben veel van je geleerd.
We vluchtten naar het buitenland.
Je past je goed aan nieuwe situaties aan.

Vragen stellen

It famke lêst in boek oer de Fryske skiednis.
Ik slaap in mijn bed terwijl het regent...
Sy smart de salve op har hûd.
] Hy sprekt my tsjin.
De man wol de autofan mijn keapje.
Wy dogge ús bêst.
Ik moat de hiele dei wurkje.
Hy fielt him siik troch iten.
Sy hâldt fan iten siede.
Ús mem makket de ruten fan it hûs skjin.
Jim sammelje wylde poddestuollen yn it wâld.
Juster fielde ik mijn net sa goed.
Hy jit it glês fol mei wetter.
Ik stjoer in berjocht nei myn faam.
It duorret in peer wiken foar dat ik op fakânsje kin.
De lúksewein stoppet by it reade stopljocht.
De lúksewein ried oer de strjitte.
Ik leer de Fryske taal.
Ik haw myn nocht foar hjoed.
Sy hat lêst fan har rêch.

Onregelmatige werkwoorden

Je overdreef gisteren.
Je beschrijft de situatie.
Het drijft op het water.
Hij schreef een brief aan zijn vriendin.
Ze bleven thuis.
We proeven het eten.
Ze duwde je weg.
We wrijven/wrijven de vloer schoon.

Je bent je telefoon vergeten.
Hij is begonnen met de taak/opdracht.
Het schip zinkt naar de bodem.
Het water bevroor door de kou.
We verbreken de stilte.
Hij sliep door de harde teugel heen.
We hebben de wedstrijd verloren.
Ze koopt nieuwe kleren.
We verdenken hem van diefstal.

Tijd woorden

Is hij gisteren teruggekomen?
Ik zie je morgen.
Ik zal je altijd helpen.
Waar gaan we vandaag naartoe?
We moeten nu vertrekken.
Vanmiddag gaan we naar oma.
Gisteren was het erg druk in de supermarkt.
Morgen gaan we naar huis.
Ik heb altijd voor je gezorgd.
Vandaag hebben we daar geen zin in.
Nu kunnen we samen zijn.
Vanmiddag ga ik naar muziek luisteren.


Ik ben verdrietig sinds afgelopen zaterdag.
Wat zei hij daarnet?
Ik denk dat ik vanavond moe ben.
Binnenkort gaan we weer naar huis.
En toen kwam mijn moeder thuis.
Ik ben net thuis.
Hij wilde me toen niet helpen.
Ik zei net iets.
Vanavond komt een vriend van me langs.
Hij zei net dat hij dat niet kan.
Binnenkort krijgen we een nieuwe hond.
Hij is sinds gisteren ziek.

Modale werkwoorden

Hij laat de deur open.
Ik laat je winnen.
We laten je rusten.
Laat me met rust.
Ze laten me gaan.
Ik laat het je weten.
Dat laat je hem niet zien.
Laten we onszelf voorstellen.
Je laat me niet praten.
Laten we weggaan.
Laat me eruit.
Ze laten niemand toe.
Ze laat het iemand anders doen.
Ik zal het proberen.
Ik laat hem hier komen.
Hij staat het niet toe.




Je mag me niet aanraken.
Mogen we binnenkomen?
Mag ik met je dansen?
Ze kunnen me volgen.
Mag ik je iets vragen?
Je mag je ogen sluiten.
Mogen we je bellen?
Je mag komen.
Ik sta het toe.
Mag ik hem spreken?
We mogen niet naar buiten.
Je mag hier niet komen.
Je mag me niet.
Misschien doen ze het nog een keer.
Ze laat het niet toe.
Ze mag me niet zien.
Hij is graag buiten.
Ik mag niet naar je toe komen.



Het zal niet zo gemakkelijk zijn.
Zullen we dit samen doen?
Wat zullen we maken?
Zullen ze naar hem luisteren?
Hij gaat het vragen.
Ik ga naar huis rijden.
We zullen je missen.
We gaan een nieuw huis kopen.
Ik zal het je eerlijk vertellen.
Wat zal ik hem vertellen?
Waar zal het zijn?
Ze komen op tijd.
Het komt wel goed.



Ze wil niet luisteren.
Je wilt helemaal niets.
Ik wil oud worden.
Ze willen het niet geloven.
We willen hier niet zijn.
Het zal niet breken.
Hij wil me niet zien.
Je wilt me pijn doen.
Wil je het lezen?
Het zal niet stoppen.
Willen we dat?
Ze willen graag reizen.
Wil je samenwerken?
Hij wil dat ik het doe.
Wil je met ons meekomen?
Ik wil niet dat je het doet.



Ze kan ver zien.
Hij kan ook komen.
Ik kan het niet.
Kunnen we het uitstellen?
Kunt u ons helpen?
Ze kunnen boos zijn.
Je kunt het beter dan wij.
Vandaag is dat niet mogelijk.
Je kunt het.
Ik kan het me niet voorstellen.
Hij kan de film ook zien.
Ze kunnen je begrijpen.
Ik kan voor mezelf zorgen.
Je kunt me alles vertellen.
Ze kan heel goed zwemmen.
Kun je me brengen?
Kunnen we het zien?
Je kunt hem vertrouwen.



Ze moeten nu slapen.
Moet je iets eten?
Ik moet nu gaan.
Je moet me brengen.
Ze moest het doen.
Moet het vandaag af zijn?
Hij moet naar huis.
Moeten we hieronder gaan staan?
Je moet het proberen.
Je moet het me vertellen.
Ze moet naar school.
Ik moet nu slapen.
Moet je werken?
Ze moeten het geld nog van mij krijgen.
Je moet opletten.
Het moet werken.
Hij moet met ons meekomen.
We moeten hier rechtsaf slaan.

De of het?

Sliepkeamer | Slaapkamer
Boerd | Bord
Harsens | Hersenen
Probeem | Probleem
Emoasje | Emotie
Gearkomst | Bijeenkomst
Iten | Eten
Godtsjinst | Religie
Paad | Pad
Lantearnepeal | Lantaarnpaal
Priis | Prijs
Swit | Zweet
Takomst | Toekomst
Pistoal | Pistool
Skat | Schat
Besiker | Bezoeker
Wurk | Werk
Dream | Droom
Fersyk | Verzoek
Bynamme | Bijnaam
Kears | Kaars
Lân | Land
Toskeboarstel | Tandenborstel
Bestân | Bestand
Feroaring | Verandering
Line | Lijn
Krûd | Kruid
Ferkear | Verkeer
Miening | Mening
Famylje | Familie
Riedsel | Raadsel
Wedstriid | Wedstrijd
Miel | Maaltijd
Skriuwer | Schrijver
Koade | Code
Bestean | Bestaan
Needtastân | Noodtoestand
Stjoer | Stuur
Freonskip | Vriendschap
Hikke | Hek
Plak | Plek
Rûzje | Ruzie
Nijs | Nieuws
Kriich | Oorlog
Krite | Gebied
Libben | Leven
Biezem | Bezem
Sied | Zaad
Fakânsje | Vakantie
Pûde | Tas
Regear | Overheid
Ôflieding | Afleiding
Reaster | Rooster
Brân | Brand
Doaze | Doos
Petear | Gesprek
Wilskrêft | Wilskracht
Ûnderhâld | Onderhoud
Goarre | Pandemie
Jûn | Avond
Ferbrûk | Verbruik
Útfining | Uitvinding
Patroan | Patroon
Fjoeroanstekker | Vuuraansteker
Tsjinst | Dienst
Selsfertrouwen | Vertrouwen
Skiednis | Geschiedenis
Sintrum | Centrum
Rige | Rij
Rûmte | Ruimte
Ôffal | Afval
Tastimming | Toestemming
Belied | Beleid
Sigaret | Sigaret
Jierdei | Verjaardag
Ferhaal | Verhaal
Grins | Grens
Sinneljocht | Zonlicht
Swiertekrêft | Zwaartekracht
Fieding | Voeding
Ferfier | Vervoer
Leagen | Leugen
Haadstik | Hoofdstuk
Faam | Vriendin
Delsetting | Nederzetting
Ferstân | Verstand
Belesting | Belasting
Mearfâld | Meervoud
Buorren | Buren
Fertinking | Verdenking
Schot
Solúsje | Oplossing
Bewiis | Bewijs
Gearfetting | Samenvatting
Blêdside | Bladzijde
Waar | Weer
Wiisheid | Wijsheid
Ferried | Verraad
Ferve | Verf

Dit, dat, deze & die

Die boeken zijn van mij.
Dat zijn mijn schoenen.
Deze muur is scheef.
Dit is een muur.
Dat is leuk.
Dit is mijn plek.
Ik denk dat deze markt gezellig is.
Zijn die van jou?
Wat vind je van die muur?
Dit is een foto van mij.
Dat zijn zijn kleren.
Deze boeken zijn van jou.

Voltooid Deelwoord

We hebben het werk gedaan.
Heb je de nieuwe editie gezien?
Hij heeft veel respect gekregen.
Waar ben je gebleven?
Hij ging gisteren naar een vriend.
Wat heb je allemaal gedaan?
Hij gaf het hem gisteren.
Ik heb er gisteren over nagedacht.
Ze ging naar school.
Ik dank je voor wat je voor mij hebt gedaan.
Waarom hebben we niets gekregen?
Ze dacht erover na.
Ik had geen pijn.
Heb je het aan mij gegeven?
Ik heb net een film gezien.
Sy is hier al geweest.

Woorden verbinden

Het is niet duidelijk of ze vandaag zullen komen.
Wat is het verschil tussen goud en zilver?
Ik voel me goed, dus ik kan langskomen.
Ik wil niet dat ze gaat rijden als ze zo moe is.
Dat gaat vandaag niet, want ik ben ziek.
Ik vraag me af of ze met ons mee willen.
Hij was langzaam, maar zij was langzamer.
Hij is groter dan jij.
Wordt het weer druk zoals gisteren?
Mijn bus kwam niet, daarom was ik te laat.
Ik zou niet zonder jou gaan.
Het stopt pas volgende week met regenen.
Ik kom langs als ik vrij ben.
Volgens het weerbericht gaat het sneeuwen.

Zinsbouw

Laat het glas staan.
Hij wil dat ik het lees.
Ze willen het me laten zien.
Hij moet naar zijn werk.
Hij zou me moeten laten rijden.
Laat het hout branden.
Ze moet het niet laten vallen.
Ze had al moeten zingen.
Je kunt jezelf niet laten slaan.
Hij had het moeten proberen.

Zo zeg je de tijd in het Fries

Hoe laat moatstû nei de dokter?
Hoe laat bistû door mijn?
Hoe let moat hy nei de toskedokter?
Hoe laat moat sy nei it sikehûs?
Hoe laat is het nee?
Hoe let kaam hy juster del?
Hoe laat wolstû fuort?
Oere
Healwei
Foar
Kertier (15 min)
Oer
12:00
19:00 | 7:00 UUR
16:00 | 16:00
14:00 | 14:00 UUR
10:00
20:00 | 8:00 UUR
13:00 | 13:00 UUR
11:30
18:30 | 6:30 UUR
15:30 | 15:30
14:30 | 14:30 UUR
9:30
19:30 | 7:30 UUR
12:30 | 0:30 UUR
11:45
19:15 | 7:15 UUR
16:15 | 16:15 UUR
13:45 | 13:45 UUR
10:15
20:15 | 8:15 UUR
13:15 | 13:15 UUR
11:45
19:15 | 7:15 UUR
16:15 | 16:15 UUR
13:45 | 13:45 UUR
10:15
20:15 | 8:15 UUR
13:15 | 13:15 UUR
12:05 | 0:05 PM
18:50 | 6:50 UUR
15:53 | 15:53
13:56 | 1:56 PM
9:35
19:25 | 7:25 UUR
12:57 | 0:57 PM

Extra woorden in een zin

Het komt allemaal goed.
Je moet gewoon hier zijn.
Kijk! Een regenboog.
Het doet alleen een beetje pijn.
Dat is niet mogelijk.
Ik ben onderweg.
Kom met ons mee.
Kun je me aankijken?
Het kan me niet echt schelen.
Hij vindt het raar.
Hij weet het toch beter.
Hij gaat ernaar kijken.
Dat geloof ik gewoon niet.
Dat kan.

Vind de fout(en)

Ik heb dertig schapen in de wei.
Waar zijn de grijze stenen?
Heb je deze stoel nodig?
Kun je het me laten zien?
Ik voel me gelukkig vandaag.
Hoeveel talen spreek je?
We koken eten voor het gezin.
Zijn deze schoenen van jou?
De boer heeft acht paarden.
De bergen lijken groter als het donker is.
Hij beschermt me tegen gevaar.
Mijn rug doet pijn.
Het voelt raar om terug te zijn.
De koeien lopen op groene velden.
Mijn leven duurt lang.
Het vuur brandt lange tijd.
Morgen gaat het regenen.
Ik raak je aan met mijn vinger.
Mijn zoon is zeven jaar oud.
Doe de deur dicht.
Ik begrijp het niet goed.
Waarom heb je dat gedaan?
Ik schrijf graag.
De zon schijnt vandaag.
Ze heeft geld nodig voor school.
Mijn hond is blij voor me.
Kun je me horen?
Hier moet je rechtsaf.
Heb je tijd voor me?
De kinderen spelen met speelgoed.
Ik denk dat het echt belangrijk voor je is.
We lopen door het bos.

Test je spraak

Test je spraak Pagina 187

Hieronder zie je 10 Friese zinnen met een audiobestand. Probeer je stem op te nemen en stuur ze naar [email protected]

Sy is in blad famke.
Jim moatte harkje.
Wy vinden het een goed plan.
Fielst dy goed?
Jo moatte it leauwe.
Dû bist fan my.
Dyn skonk docht sear?
Kin sy ús ferstean?
Myn keamer is skjin.
Ik kin har helpe.

Neem het op, stuur het naar mij en ik geef je feedback!



Test je spraak Pagina 194

Hieronder zie je 10 Friese zinnen met een audiobestand. Probeer je stem op te nemen en stuur ze naar [email protected]

Njonken my is in wei.
Sjoch ris nei rjochts.
Het is efter de doar.
Syn skuon wiene ûnder syn bêd..
Wy kinne net nei rjochts.
Boppe yn de toer.
Hy zit ûnder de treppe.
Hjir bin ik al west.
De zonde is oeral.
Wy binne tige fier fuort.

Neem het op, stuur het naar mij en ik geef je feedback!



Test je spraak Pagina 198

Hieronder zie je 10 Friese zinnen met een audiobestand. Probeer je stem op te nemen en stuur ze naar [email protected]

Wy krije ynformaasje fan dy.
Dû brûkst har wein.
Jim jouwe mijn in goed gefoel.
Sy brûkt har ferstân net.
Ik hâld dy fêst.
Jo jouwe net veilig om mijn.
Docht sy alles goed?
Sy geane my fertelle wêrom.
Sy krije net genôch.
Dû dochst in bytsje nuver.

Neem het op, stuur het naar mij en ik geef je feedback!



Test je spraak Pagina 201

Hieronder zie je 10 Friese zinnen met een audiobestand. Probeer je stem op te nemen en stuur ze naar [email protected]

Ik heb je hulp nodig.
Wy moatte no fuort.
Juster wie it tige drok by de supermerke.
Geen kinne wy tegearre wêze.
Ik kaam krekt thús.
Ynkoarten krije wy in nije hûn.
Hy is sûnt juster siik.
Jûn komt in freon fan my del.
Hy wee my doe net helpe.
Ik sjoch dy moarn.

Neem het op, stuur het naar mij en ik geef je feedback!



Test je spraak Blz. 206

Hieronder zie je 10 Friese zinnen met een audiobestand. Probeer je stem op te nemen en stuur ze naar [email protected]

Ik hou har hân fêst.
Dû joechst het antwurd.
Jo woene gjin antwurd jaan.
Dû koest mijn warskôgje.
Sy hiene it ferline wike al dien.
Ik wie juster in bytsje siik.
Het gie net sa goed.
Hy die het foar ús.
Seagen wy dy by de brêge?

Neem het op, stuur het naar mij en ik geef je feedback!



Test je spraak Pagina 212

Hieronder zie je 10 Friese zinnen met een audiobestand. Probeer je stem op te nemen en stuur ze naar [email protected]

Wêr bistû hinne gien?
Hy hat it juster oan him jûn.
Wêr sil het wêze?
Ik haw gjin pine hân.
Hastû it oan my jûn?
Sy is hjir al west.
Wêrom hawwe wy neat krigen?
Wy hawwe it wurk dien.
Ik kin foar mysels soargje.

Neem het op, stuur het naar mij en ik geef je feedback!



Test je spraak Pagina 218

Hieronder zie je 10 Friese zinnen met een audiobestand. Probeer je stem op te nemen en stuur ze naar [email protected]

Hy lit de doar iepen.
Steek mijn derút aan!
Dû meist my net oanreitsje.
Wy meie net bûten komme.
Ik sil nei hûs rijden.
Sy wolle het net leauwe.
Dû kinst it wol.
Sy moatte sliepe.
Wy sille in nij hûs keapje.

Neem het op, stuur het naar mij en ik geef je feedback!



Test je spraak Pagina 228

Hieronder zie je 10 Friese zinnen met een audiobestand. Probeer je stem op te nemen en stuur ze naar [email protected]

Wa bistû?
Wêrom kin it net?
Wêr binne wy?
Wêrom bistû lilk?
Hoe folle moatte wy betelje?
Wat is dyn nûmer?
Hokker wike hastû frij?
Wa komt hjir wei?
Hokker dei is het hjoed?
Hokker nimstû?

Neem het op, stuur het naar mij en ik geef je feedback!